Misschien herinner je september nog. Een kleine onderwijsopdracht viel me in de schoot: elf uren, zorgvuldig uitgestrooid over twee dagen, in de Academie van Brugge. Elke donderdag en vrijdag verlaat ik m’n atelier voor het klaslokaal en fiets ik van de stilte naar het schoolse rumoer.
M’n lokaal is een podium. Niet voor mij, noch voor m’n studenten, maar voor vallen en opstaan. En, het klinkt misschien vreemd: ook voor dode panda’s. Die blijken een uitstekend argument om te streven naar verbetering. Vorige week nog, toen M haar zelfgeschreven gedicht in een lettertype zette waarvan de aanblik iets in m’n maag deed knakken. “Telkens iemand dit lettertype gebruikt, sterft er ergens in de wereld een panda.” Of wanneer A beslist dat zijn ontwerp helemaal klaar is, terwijl ik er nog zoveel potentieel in zie hunkeren om door hem te worden ontdekt. “Telkens iemand te vroeg denkt dat z’n werk af is, sterft er ergens in de wereld een panda. Dat geldt eveneens wanneer iemand te laat beseft dat het al af was.” Soms zitten we met een ware pandamie. “Hoeveel panda’s hebben we nog meneer?” Ik beantwoord de bezorgde blik van L met zo mogelijk nog bezorgdere ogen: “nog vier, geloof ik.” Ik neem de tijd om even rond te kijken in de klas. “Als E zo verder doet, nog drie.”
Elke nieuwe les worden ook de panda’s vernieuwd, efficiënt en snel, als een kweekprogramma voor konijnen. Het is een les die ik ook moest leren: voor elke panda die vandaag sterft, zit morgen een nieuw exemplaar op een bamboetak te kwijlen. Dat is de kracht van school maken.